Ik ben bij de kerk. Het is zondag. Een jongen fietst langs. Hij ziet mij rommelen in een afvalcontainer. Ik voel mij betrapt. Hij stopt. En vraagt wat ik doe.
“Ik zoek leistenen voor mij schuurtje,” antwoord ik.
Hij kijkt in de container. Enj vraagt of ik meer leistenen zou willen. Ik kijk hem aan. Wat bedoelt hij? Hier zijn er toch genoeg?
Hij vertelt dat er in de kerk nog veel meer leistenen zijn dan in deze bak.
Ik vraag hem hoe hij dat weet. Hij vertelt dat hij anti-kraak heeft gewoond. In de pastorie. Naast de kerk.
“Ik heb alle sleutels nog.” zegt hij. Maar die sleutels zijn niets meer waard. Want over een aantal weken is de pastorie niet meer.
Hij vertelt dat de pastorie erg mooi is.
“Prachtige tegels van binnen” zegt hij.
Ik kan het niet laten hem te vragen of ik de pastorie een keer mag zien.
Dat vindt hij goed.
Ik krijg zijn telefoonnummer om een afspraak te maken.
Het weekend daarop spreken we af.
Hij komt vrolijk aangefietst en zet zijn fiets tegen het hek dat om de kerk heen staat. Hij schuift het hek opzij. Zo kunnen we er in.
We gaan via de tuin naar de voorkant van de pastorie. Ik kijk door de ramen naar binnen. Er zitten prachtige schuifdeuren in de ruimte. Gevuld met glas in lood.
Hij steekt de sleutel in het slot. De deur gaat open.
Maar dan.
Gaat er een alarm af.
Hij schrikt.
Ik schrik ook.
Wat moeten we doen?
We twijfelen.
Zullen we wel of niet naar binnen. We besluiten het er op te wagen. Snel naar binnen, even kijken en dan als de sodemieter weer naar buiten.
Als we binnen staan stopt het alarm. Ineens. Dat is mooi. Nu kunnen we rustig rondkijken. Maar helemaal gerust is hij er niet op.
Ik loop via een prachtige witte trap met houten spijlen omhoog.
Boven laat hij de kamers zien. Waar hij gewoond heeft. En vertelt mij dat hier ooit hooggeplaatste geestelijken sliepen. Veel is er niet meer van over. De kamers zijn de laatste jaren verhuurd aan anti-krakers en asielzoekers.
We lopen door een wirwar van kamers, trappen, rode lopers, tegels, deuropeningen en balkons.
Hij vertelt me dat er beneden nog een grote kluis staat. Echt zo’n kast die je in je huis zou willen hebben. Maar hij is zo zwaar dat je vele honderden euro’s aan transportkosten kwijt zou zijn om die te kunnen meenemen. Ik mag hem hebben, zegt hij.
Maar dat laat ik toch maar zitten.
Af en toe gaat het alarm nog af.
Soms als we stil staan. Soms als we bewegen.
Er is geen touw aan vast te knopen.
We negeren het maar.
Want er is nog niemand gekomen.
Als ik buiten ben draai mij nog een keer om. En kijk. Dan loop ik de tuin uit.
Dat was de laatste keer.
De afbraak is begonnen.
Geen sensationele kogel door de kerk. Maar een langzaam knabbel proces van hijskranen die schrapen aan muren.
Een deel van de pastorie staat er nog. En dat zal ook zo blijven.
Maar de bomen, de trappen, de torentjes en de tuin zijn weg.
Vaarwel pastorie.