Een tram stopt voor mijn neus. Het is niet de tram die ik hebben moet. Dus blijf ik wachten.
Een mensenmassa stapt uit. Er is weinig ruimte. Iedereen wil snel naar de markt.
Een donkere man met een mooi geplooit gezicht stapt ook uit. Een beetje wankelend. En zwaait met een rood-witte blindenstok in de lucht.
“Siri Siri waar ben je?”, hoor ik hem zeggen.
“Siri, je moet me helpen! Ik moet oversteken. Ik kan je niet vinden?”
Hij klinkt wanhopig. Niemand luistert naar hem of draait zich om.
Jee, dat is raar.
Ik loop naar hem toe.
En vraag waar hij naar toe moet.
“Die student zou mij helpen, maar hij is weg. Ik moet naar de slager.”
Mijn tram komt over vijf minuten en het openbaar vervoer is rampzalig vandaag, dus als ik deze man ga helpen ben ik voorlopig nog niet thuis.
Maar ik kan deze man toch niet alleen laten?
“Ik breng u wel even,” zeg ik tegen hem.
En pak zijn arm.
Hij geeft zich onmiddellijk over. Want hij loopt moeilijk. Ik moet erg aan hem trekken om hem in beweging te krijgen. Elke stap lijkt er een teveel.
“Ik kom uit Bonaire zegt hij. Lekkerr warm! Woon al twintig jaar in Nederland.”
Maar gelukkig is de slager vlakbij. Dus we zijn er in een paar minuten.
“We zijn er,” zeg ik tegen hem.
Hij wil nog meer zeggen.
Maar ik moet snel terug anders mis ik mijn tram.
Ik maak mijn arm los uit de zijne.
En ren naar de halte.
Gelukkig, net op tijd. De tram arriveert.
En nou maar hopen dat hij straks ook thuis komt.