Wat is het toch fijn om op een zonnige dag weer door Den Haag te kunnen lopen. En te zwerven in wijken waar je zelden komt.
Zoals op het plein bij winkelcentrum De Stede in wijk Escamp.
Een plein vol met winkeltjes, groentestalletjes, restaurants en een beeld.
Mijn aandacht wordt getrokken door een groentestalletje.
Waar overheerlijke abrikozen liggen.
Wat zien die er lekker uit! En wat zullen die goed smaken!
Ik koop er een paar.
En loop door.
Aan het begin van het plein staat een groot beeld met zeven paarden.
Ik vraag mij af waarom de kunstenaar voor deze plek een beeld met zeven paarden heeft gemaakt.
Ik zoek het op. Maar kan het niet vinden.
Nou ja.
Naast dit winkelcentrum ligt ook een gracht.
Met volle groene bomen. Wat zorgt voor een mooi contrast met de kale flats.
Op het water van de gracht is een meerkoet aan het broeden.
Het ziet er niet heel schoon uit. Zijn nest. Maar ja, hij moet toch wat.
Omdat ik trek heb ga ik naar het Turkse restaurant Simitçi Dünyasi.
Een restaurant op het plein. Met een terras.
Het terras is open.
Ik kies een tafeltje uit.
En ga zitten.
De menukaart ligt al op tafel.
Dat is fijn.
Ik kijk naar de kaart.
De meest heerlijke en exotische gerechten lachen mij toe maar dat is voor mij op dit moment toch net iets teveel.
Ik bestel gewoon een broodje met fêta en tomaat. Lekker fris en niet te zwaar.
Er komt een man het terras op sloffen. De enige Nederlander zonder migratie achtergrond.
Hij heeft witte kleren aan en een kaal hoofd. Hij gaat zitten aan een tafeltje achter mij.
Hij zet een lied in: “Laat me, Laat me…” Hij zingt in zichzelf.
“Hee, lang niet gezien,” zegt de jonge serveerster die naar hem toe komt lopen.
“Twee kopjes zegt de man.”
“Ja natuurlijk,” zegt ze.
En ze loopt weer weg.
“Laat je eigen gang toch gaan,” zingt hij verder.
“Ja, dank u,” zegt hij tussen zijn gezang door tegen iemand anders.
Hij is blij deze man. Met zijn mollige benen en zijn sigaar.
Iemand verderop niest. Hard en doordringend. Iedereen kijkt zijn richting op.
“Daar begint het mee,” zegt de kale man.
“Je moet geduld hebben. De eerste zes maanden tellen niet.”
In zichzelf: “Lekker zeg.”
En hij zingt weer verder:“Laat me, laat me…”
Een andere serveerster komt naar hem toe en vraagt of hij wat wil drinken.
“Ik wil een bakkie koffie,” zegt hij tegen haar. “Ik heb er al twee besteld. En betaald.”
“Oké,” zegt ze en loopt weer verder.
Andere mensen komen en gaan. Alle tafeltjes staan op afstand van elkaar.
“Mooi weertje hé,” zegt de ober tegen de kale man.
“Ja, ik heb zes maanden moeten wachten,” zegt hij.
“Er zijn veel mensen failliet gegaan in deze periode,” zegt de ober.
Ik vraag de serveerster die langskomt of ze het hebben gered tijdens Corona.
“Ja,” zegt ze.
“Wij hebben het gered. Maar we hebben ook tijdens de lockdown een thuisbezorgservice opgezet. Zo konden we overleven. Nu krijgen we het weer druk omdat mensen ook binnen mogen zitten. Dus zijn we met die service gestopt.”
De kale man is stil. Misschien luistert hij naar ons gesprek. Ik ruik zijn sigaar. Hij geniet.
Twee vrouwen met een hoofddoekje komen binnen en praten in het Turks met de serveerster. Ze hebben een tafeltje gereserveerd maar willen ergens anders gaan zitten. De serveerster wijst naar een tafeltje waar al een vrouw zit. Ze schuiven bij haar aan.
Vrouwelijke gezelligheid kent geen grenzen. Ik betwijfel of ze uit één huishouden komen.
Twee Turkse mannen aan een ander tafeltje zitten wel ver uit elkaar.
De kale man met sigaar staat op en gaat ergens anders zitten.
Vlak voor mij.
Hij praat weer met de ober. In het plat Haags.
“Ik heb meerdere winkels,” zegt hij tegen de ober.
Hij heeft hoge nauwsluitende schoenen aan deze man, zonder sokken.
De aardige ober luistert beleefd naar wat de man te vertellen heeft maar kijkt af en toe om zich heen.
Eigenlijk wil hij weg. Weg van dit verhaal. Want hij moet werken. Hij leunt met een hand tegen de glazen wand. En verkrummelt met zijn rechterhand een theezakje.
De man praat maar door.
De sigarenrook dringt diep mijn neusgaten binnen. Zijn tweede kopje koffie wordt geserveerd. Door iemand anders. De ober loopt snel weg.
Naast dit restaurant is nog een Turks restaurant. Deze lijkt wat chiquer.
Het jonge meisje komt terug en vraagt aan de kale man: “Wil je je tweede?”
“Heb ik al,” mompelt de man.
Hij kijkt voor zich uit en beweegt zijn kaken op en neer. Af en toe komt er een klein pufje rook uit zijn mond.
Wat heerlijk om weer zo te kunnen schrijven op een terras.
En de Haagse sferen op te kunnen snuiven. Wat heb ik dit gemist.