Het gordijn staat op een kier. Al twee weken lang is dat het geval. Zo kan de buurman zien of ze bezoek hebben. Als dat niet zo is belt hij aan. En gaat naar binnen. Tien minuutjes maar. Om een praatje te maken. Met Klaasje en zijn vrouw.
Ze kennen elkaar al vijftig jaar. Deze buren. Zolang wonen ze in deze straat. Klaasje is negen en tachtig, de buurman twee en zeventig.
De straat met de portiekwoningen. In het Valkenboskwartier.
Nu ben ik het die naar binnen gluurt. En rondkijkt. Klaasje ligt op de bank. En kijkt wat wezenloos voor zich uit. Er is geen bezoek.
Ik bel aan. En wacht.
Zijn vrouw doet open.
Zij kijkt verschrikt.
“Nee,” hij is niet goed nu,”zegt ze. “Bezoek is teveel.”
“:Dan ga ik weg,” zeg ik.
“Wacht even,” zegt ze. “Ik vraag het hem.”
Na een paar minuten komt ze weer terug.
“Kom maar binnen,”zegt ze.
“Het kan wel. Maar blijf niet langer dan tien minuutjes.”
“Goed,” zeg ik.
Ik loop naar binnen.
“Hoi,” zeg ik tegen Klaasje.
“Hoi,” zegt Klaasje.
“Het gaat niet goed met hem,” zegt zijn vrouw.
“De kanker in zijn lever en alvleesklier doen pijn. Heel erg veel pijn.”
Er ligt een doos aan medicijnen op tafel. Ik kijk er naar.
“Hij krijgt ze niet meer naar binnen, ” zegt ze.
Dat kan ik mij voorstellen, denk ik bij mij zelf.
“Slikken gaat moeizaam.”
Hij wijst naar de plek onder zijn ribben: “Daar zit de alvleesklier. “
Hij ligt op de bank. Met zijn slofjes aan. Zijn slofjes zijn dezelfde als die van zijn vrouw.
Hij past precies tussen de twee leuningen van de tweepersoonsbank in. Zo klein is hij. Altijd al geweest.
De tuin is zijn grote passie. Maar dat is niet meer belangrijk. Hij ligt nu als een van zijn eigen kasplantjes op de bank.
Zijn wangen zijn ingevallen en hij is bleek. Hij heeft een lobberige pyamabroek aan. Zijn ogen lijken diep in de oogkassen te liggen.
Hij mag een ziekenhuis bed hebben. Maar dat vindt hij onzin.
“Ik ken toch op de bank liggen,” zegt hij resoluut.
“Een paar dagen geleden slikte hij nog wel pillen, ” gaat zijn vrouw verder. “Maar er zijn nu teveel blaasjes in zijn mond. Dat gaat niet meer.”
“Kom maar naast me zitten,” zegt hij tegen mij.
Hij spreekt de woorden moeizaam uit. Maar iets van een glinstering kan ik af en toe nog wel zien. Ik neem plaats op de bank. Hij heeft zijn knietjes opgetrokken.
“Hij heeft geen onderbroek meer aan, “ zegt zijn vrouw. Hij heeft hiervoor ook twee weken met zijn broek open gelopen. Hij verdraagt niks meer.”
Zijn vrouw is ook erg afgevallen. Ze wriemelt zenuwachtig met haar vingers door elkaar. Ze heeft het moeilijk. En is uitgeput. Ze kan hem niet zo zien lijden. Maar ze laat de keus aan hem.
Morgen komt de dokter. Dan gaan ze de euthanasie bespreken. Meestal moet je dan nog een week wachten. Zijn vrouw fluistert mij toe dat hij misschien daarvoor al het leven laat.
Af en toe gebaart Klaasje nog met theatrale bewegingen terwijl hij praat:
”Wie had dit ooit kennen bedenken. Dat ik alleen nog maar zou liggen. En televisie kijken!”
Zijn vrouw vertelt over de crematie. En dat er wel honderd en vijfentwintig uitnodigingen zijn.
Als ik na tien minuutjes weg ga en in de gang afscheid van haar wil nemen, begint ze te huilen.
” Het is allemaal wel heel zwaar,” zegt ze.
“En ik zal hem zo verschrikkelijk missen. We zijn al meer dan zestig jaar maatjes. En dan dat lege bed naast me.”
Ik kijk nog een keer door de deuropening naar Klaasje. Hij ziet me al niet meer. Hij zit op de bank en kijkt met holle ogen voor zich uit.
Doei,” zeg ik luid.
“Doei” zegt hij.
Deze week willen ze geen bezoek meer. Dit is waarschijnlijk de laatste keer dat ik Klaasje in levende lijve heb gezien,
De man die energie had voor tien en nog nooit in zijn leven een dubbeltje rood heeft gestaan.
Dag Klaasje. Dag.
Wat een mooi, ontroerend verhaal!
Dank je wel!!