“Ik had afgelopen nacht heel erg veel keelpijn,” zegt een jonge vrouw met lang bruin haar tegen haar tafelgenoten . “Zou dit het dan zijn?”
Ze praat met zachte stem.
“Ik kreeg vannacht ook nog een hele harde buik. Ach, ik weet ook wel dat dit HET niet is. Maar je weet maar nooit.”
Ik kijk naar de afstand tussen haar en mij. Zou zij…? Ziek…?Nu…?
Ze hapt vrolijk van haar giga boterham. Ze lijkt geen last van gewetenswroeging te hebben.
Uit voorzorg doe ik mijn sjaal losjes voor mijn mond.
De vrouw naast mij heeft ook een sjaal over haar schouders geslagen. Haar jas ligt languit op de bank waar ik nog een plekje wil hebben om te zitten.
Ze kijkt mij aan en zegt: “ligt deze jas in de weg?”
JA NATUURLIJK LIGT JOUW JAS IN DE WEG! wil ik tegen haar schreeuwen, maar ik zeg niks.
En dus haalt zij haar jas ook niet weg.
Opeens gaat het over baby’s. Ik kijk nog eens goed. En ja hoor, het meisje met de zere keel is in verwachting. Er is niks aan de hand.
Ze praat verder, maar ik hoor niet goed waar ze het over hebben.
Aan de andere kant van mij zit iemand met een Frans leerboek.
Tegenwoordig kan dat. Werken in een café. En je laptop meenemen.
Sommigen café’s vinden het niks. Die hangen hippe leuzen op als: ‘wij hebben geen wifi want een goed gesprek is beter’ of ‘wij praten nog met elkaar’.
Als ik daar dan per ongeluk terecht kom voel ik mij een onaangepaste verpester als ik toch de drang voel mijn laptop te pakken omdat ik zo nodig wil bloggen.
Zeker, een bloknoot pakken kan ook. Maar een bloknoot nodigt mij niet uit tot het schrijven van blogs. Deze zijn bruikbaar voor het noteren van noodzakelijke verplichtingen. De ‘to do’ dingen. Dus als ik iets niet wil pakken is het mijn bloknoot.
Het vreemde is dat je wel mensen ziet lezen in dit soort ‘hippe’ café’s. Een goed boek of een krant mag schijnbaar wel. Of dat veel socialer is weet ik niet.
Maar in lunchroom Zondag in de Fahrenheitstraat mag alles. Daar zijn lap-toppers geaccepteerd. Ideaal vind ik dat. Je bestelt een drankje en gaat aan de slag. Geen afleiding, geen dingen die nog gedaan moeten worden. Alleen maar werken.
Mensen praten hier rustig. En er is een zachte muziek.
Grote stukken brood liggen op de rand van het bord van de zwangere naast mij. De korst lust ze niet. Of is ze alvast aan het oefenen om de harde stukjes er af te snijden voor de toekomstige kleine?
Er staan mooie attributen in café Zondag. Zo zie ik een oude weegschaal op een houten pilaar.
En allemaal verschillende broodplankjes aan de muur.
Voor mij staat een oud-witte vitrinekast gevuld met dingen die te koop zijn.
Verder zijn er nog groene broodtrommels uitgestald.
Nu gaat het gesprek over slapen. Of eigenlijk, over niet slapen. Een van de meisjes laat een foto op haar mobiel zien.
“Ach wat schattig, zegt de zwangere vrouw.”
Schijnbaar is de leeftijd voor het krijgen van kinderen aan het zakken, want deze vrouwen lijken mij allen halverwege de twintig. En ze hebben alle drie kinderen.
Ik denk aan de vergrijzing. Nog even en er zijn te weinig werkenden wordt er gezegd. Om de ouderen te verzorgen. Om de kinderen les te geven. Om ons gebit bij te houden.
Deze vrouwen zijn onze redding. Er zouden er meer van moeten zijn. Vroeg beginnen. En niet stoppen.
Maar we hebben ook de vluchtelingen. Met hun kinderen.
Kunnen zij niet onze nieuwe verplegers, leraren, it-specialisten, beveiligers, kunstenaars, verkopers, koks, tandartsen, dokters worden? De gaten vullen die nu steeds meer ontstaan?
Dan is alles toch opgelost?