Ik ging het hoekje om en zag dit bordje:
Ik liep verder, het voetpad volgend.
Uit nieuwsgierigheid stak ik de weg over, daar waar de auto’s reden.
En wat schetste mijn verbazing: de weg voor de auto’s had een andere naam dan de stoep en het fietspad!
Wat vreemd. Zouden het ooit twee wegen zijn geweest? En waarom van Jazz naar Klassiek?
Ik moest denken aan een concert waar ik onlangs was geweest. Een Concert in Voorschoten, het Piet Wezepoel Jazz festival. Piet Wezepoel kende ik nog van mijn tijd bij het Koninklijk Conservatorium. Hij was het manusje van alles. Maar ik wist niet dat hij ook musicus was geweest. De organisatoren van dit festival hebben kort na zijn overlijden, een paar jaar geleden, het festival naar hem vernoemd. Het is een festival voor jonge jazz professionals die nog studeren: Podium Jong Professionals Jazz.
Toen ik daar binnen liep op die prachtige warme zwoele avond, zag ik een zaaltje met inderdaad piepjonge zangeresjes. Hun stemmen waren nog nauwelijks ontwikkeld maar de grooves van het combo snapten ze wel.
Ik was op weg naar de grote zaal waar een vriendin van mij zou gaan optreden. Er waren op die avond namelijk ook een paar hoofdacts van gerenommeerde musici zoals zij. De deur van de grote zaal was open en zou ook de hele avond open blijven. Dat is voor mij iets typerends voor Jazz. Bij een klassiek concert zou je het niet in je hoofd halen een deur open te laten staan, want elk geluidje kan de concentratie verstoren. Voor jazzmuzikanten is dat schijnbaar geen enkel probleem. Het helpt natuurlijk dat hun muziek elektronisch versterkt is maar het is denk ik ook een mentaliteitskwestie.
Een ander iets wat mij opviel waren de ronde tafeltjes waar je aan kon zitten, met bakjes nootjes alsof je in de kroeg zat. Ook dat is bij een klassiek concert ondenkbaar. Wij, klassieke musici, zijn erg serieus. En we verlangen van ons publiek dat die daar in meegaan. Dus geen krakende nootjes tussen je kiezen graag.
Omdat het nog even zou duren voordat het concert zou beginnen liep ik naar buiten. En ging op een muurtje zitten. Een man met een baardje en een bloknoot kwam op mij aflopen. Hij vroeg of hij mij mocht intervieuwen. Ik was verbaast. Het ging over een jubileumboek van dit festival wat hij aan het maken was en daarvoor wou hij ook het publiek intervieuwen. Ik vond het goed. Zijn eerste vraag ging over wat jazz voor mij typeert. Tja.
Natuurlijk is het grote verschil dat jazz veel ruimte biedt aan improvisatie en de klassieke muziek niet. Helaas, zou ik willen zeggen, want de klassieke muziek zou er veel rijker van kunnen worden. Natuurlijk, je weet nooit wat je dan precies te wachten staat, maar er is zoveel meer ruimte voor spontane invallen. En voor componisten zou het een mooie aanvulling zijn, want componisten weten ook niet alles.
Maar het allergrootste verschil voor mij als componist zit ‘m in de partituur. Als ik een muziekstuk schrijf van vier minuten, dan zit ik zo op twaalf A-viertjes. Hoe groot was mijn verbazing toen een jazzvriendin mij haar partituur liet zien van het nummer dat ze net geschreven had. Het was nog niet eens een A-viertje. Wat een verschil. Zo wou ik ook wel componist worden. Maar ja, dan is het werk natuurlijk nog niet gedaan, want hoe krijg je de muzikanten dan zover dat ze er ook echt iets van kunnen maken.
“Dus voor jou is het grootste verschil het twaalf staat tot één principe,” vroeg de man? “Nou ja,” antwoordde ik, voor mij als componist is dat het eerste wat mij opvalt als verschil tussen deze twee werelden. Maar er is natuurlijk veel meer.” Hij vroeg of hij nog wat foto’s mocht maken en ging toen weg. Opgelucht liep ik naar de zaal. Ik heb het niet zo op foto’s. Wat dat betreft snap ik de meeuwen wel die altijd wegvliegen als ik ze wil vastleggen.
Ik ging zitten en liet de prachtige jazzklanken op deze warme lenteavond over mij heen komen onder genot van wat pinda’s en een drankje. Een frisse bries kwam door de openstaande deur de zaal binnen.