Er is een klein probleempje.
Mijn startpunt Amersfoort is makkelijk te bereiken met het openbaar vervoer. Maar mijn eindpunt Achterveld is niet makkelijk te bereiken met het openbaar vervoer.
Dus hoe kom ik dan thuis?
Er is geen station. Geen bus. En geen tram.
Of nou, er is wel een buurtbus, maar deze buurtbus gaat niet naar Amersfoort.
Ik kan wel via een ander dorp naar Amersfoort.
Maar heb ik zin in zo’n onderneming na de wandeling?
Want al met al ben ik dan drie uur onderweg.
Hm.
Misschien is het toch beter om dit keer de auto te nemen.
En dan vanuit Achterveld met het openbaar vervoer naar Amersfoort te gaan. Dat kost mij maar een uur extra.
Ik kijk bij OV 9292 en bij de site van de buurtbus naar de mogelijkheden op zaterdagochtend.
De buurtbus rijdt op zaterdagochtend.
Fijn.
Ik vertrek met de auto naar het oosten.
Aangekomen in Achterveld zoek ik naar een parkeerplaats.
Als ik de auto heb geparkeerd neem ik wat koffie. Ruim de spulletjes in de auto op en slenter rustig naar de bushalte. Met mijn rugzak op mijn rug.
Ik heb de tijd.
Voor de zekerheid kijk ik nog even naar de vertrektijden van de bushalte. En ja, die kloppen. Gelukkig.
Ik ga op een muurtje zitten en wacht.
Op de bus.
Als het bijna tijd is ga ik naast de halte staan. Want ik wil niet het gevaar lopen dat de enige bus die hier rijdt mij voorbij rijdt omdat hij mij niet gezien heeft.
De bus laat nog even op zich wachten. Dus kijk ik wat om mij heen.
Maar na tien minuten begin ik toch wat zenuwachtig te raken.
Waarom komt die bus niet?
Na twintig minuten loop ik naar de overkant.
En vraag twee jonge mannen die aan het klussen zijn of zij weten wanneer de bus komt. Maar zij weten het niet.
Een wat oudere man loopt langs. Ik vraag hem of hij weet wanneer de bus komt. Maar hij weet het ook niet.
Als hij doorloopt roep ik hem na: “Veel plezier.”
Hij draait zich om en zegt: “Ja, ik woon hier.”
“Veel plezier zei ik,” zeg ik.
“Ik woon hier,” roept hij weer.
Ach, nou ja, ik geef het maar op. Dit heeft geen zin. En loop terug naar de halte. Waar nog steeds geen bus is.
Dan komt de jonge klusser van de overkant naar mij toe lopen.
“ Volgens mij rijden hier geen bussen vandaag,” zegt hij.
“Wat, wat zeg je nou?”
Ik kijk hem verschrikt aan.
“Ze zijn er mee gestopt, er werd te weinig gebruik van gemaakt.”
“Nee toch?”
“Er zat nooit iemand in die bus,” gaat hij verder.
“Maar op internet heb ik gelezen dat deze bus vanaf april weer is gaan rijden, ook in de weekenden,” roep ik uit.
Hij haalt zijn schouders op.
“Dan zit er niks anders op om de busmaatschappij te bellen.”
De jongen loopt terug naar de overkant.
“Ja mevrouw, die rijden niet in het weekend,“ zegt de stem aan de telefoon.
“Maar hoe dat nou?” vraag ik haar verontwaardigd.“Overal staat dat hij wel op zaterdag rijdt.”
Oh,” zegt de vrouw laconiek, “dan moet we dat nog even aanpassen.”
En daar sta ik dan. Geen bus op zaterdag. Geen wandeling.
Wat nu?
Laat ik dan maar teruglopen naar het centrum. En nadenken.
Of een kijkje nemen in de kringloopwinkel.
Want ik zag daar een leuke broek hangen voor drie euro.
Naast de kringloopwinkel is een stalletje met stroopwafels. Heerlijk ruikt die geur toch van verse stroopwafels.
Ik maak een praatje met de verkoper. Hij heeft een dikke buik. En is vrolijk.
“Ja,” vertelt hij. “Eerst stond ik altijd in mijn eigen tuin stroopwafels te verkopen. Dat werd oogluikend toegestaan. Maar toen maakte één iemand er een zaak van en toen werd het verboden. Ik kreeg geen vergunning meer. En die iemand was mijn ex.”
“Goh,” zeg ik. “Dat is ook wat.”
“Ja,” zegt hij.
Stilte.
“Ik heb de opleiding voor banketbakker gedaan,” gaat hij verder. “Maar er was twintig jaar geleden geen werk in dit vak. Dus toen ben ik maar wat anders gaan doen. Ik vond vrij snel een leuke baan. En nu zou ik niet anders meer willen. Ik werk daar al twintig jaar. En één dag in de week, op zaterdag, verkoop ik stroopwafels. In de koude seizoenen komen daar ook nog zelf gemaakte slagroomtruffels bij. Maar in de zomer niet hoor,” zegt hij lachend, “want dan gaan ze smelten.”
Hij heeft kleine stroopwafels in pakketjes in de kast staan en verse grote warme stroopwafels op de tafel.
Er liggen ook nog mooie versierde stroopwafels op tafel. Stroopwafels met een Twist noemt hij ze.
“Met de feestdagen experimenteer ik wat met vormen,” zegt hij.
Hij laat mij een stroopwafel in de vorm van een ei zien.
“Die is voor pasen. En deze stroopwafel, in de vorm van een hart, is voor Valentijn.”
“Leuk,” zeg ik.
“Dat zijn dingen die mensen willen hebben, thema stroopwafels,” zegt hij. “Ik verpak ze in plastic zodat ze een paar dagen goed blijven.”
Het blijft even stil en dan gaat hij weer verder.
“Ja, ik werk veel. Vijf en veertig uur per week en zaterdag’s heb ik dit. Ik heb teveel energie.”
“Hoi,” zegt hij tegen een vrouw die langsloopt.
Dan vraagt hij mij of ik even opzij wil gaan omdat er iemand een stroopwafel wil kopen.
Ik kijk achterom. Daar staat een jonge vrouw met blond haar en een schort voor. Zij wil drie wafels.
“Heb je een kaart?” vraagt hij.
“Ja die heb ik,” zegt de vrouw. En ze haalt hem tevoorschijn.
De man kijkt naar de kaart.
“Je krijgt twee stroopwafels gratis! Je hebt punten gespaard dus daar heb je recht op.”
Ik sta hier al een tijdje en besef mij dat ik ook nog wat andere dingen wil gaan doen. Bovendien is het tijd voor de lunch.
Ik loop naar de auto. En besluit naar een leuk plekje te rijden waar ik mijn lunch kan nuttigen. Want wandelen zal er vandaag wel niet meer van komen.
Het lukt het mij om een mooi plekje te vinden in een weiland.
Ik spreid mijn kleedje uit en ga zitten.
In de verte is een vrouw bezig in haar tuin. Af en toe rijdt er een tractor langs. Maar verder is het stil.
Vlakbij de picknickplek is een boerderij met een winkeltje. Daar loop ik naar toe.
Er is niemand aanwezig.
Je kan zelf afrekenen staat er.
Ik koop een potje honing.
En doe het geld in een potje.
Daarna wil ik opzoek gaan naar een camping. Zodat ik de volgende keer niet terug hoef naar huis maar hier kan overnachten.
Iets buiten het dorp, bij een boerderij, is een camperplek. Heel eenvoudig op een strookje gras.
“De douche en de wc houden we nog even dicht in verband met Corona,” zegt de beheerster.
Niet echt heel aantrekkelijk denk ik.
“Maar er is wel een watertap.”
Bij de watertap staat een camper.
Met een Israëlische jongen die de watertank van zijn camper aan het vullen is.
Hij woont nog maar twee jaar in Nederland maar kan al best goed Nederlands.
Hij vertelt een verhaal.
Over verliefd worden. Corona. En niet meer terug kunnen.
Nu woont hij samen met zijn kersverse vriendin en hebben ze samen een camper gekocht.
Dan hebben we het over vlees.
“Ik houd van vlees,” zegt hij. “Maar mijn vriendin is veganist. Dus ja, dan eet ik ook geen vlees. Maar zij eet ook geen kaas. En dat vind ik moeilijk. Want kaas, o, dat vindt ik zo lekker!”
“Nou, beaam ik,” ik houd ook wel van een lekker Frans kaasje”
“Ja,” roept hij in een lang onderdrukte wens. Ik ook! Heerlijk.”
Ach, die arme jongen denk ik. Maar ja, misschien went hij er wel aan.
Dat is wel heel heel erg balen wat je nu hebt meegemaakt. Met pontjes gebeurt dat ook wel eens. Dan moet je meestal ver omlopen. Grrrrr. Houd moed zou ik tegen je willen zeggen. Groet, Ellen.
Dank je wel Ellen!
Dus busje komt zo is niet aan de orde in Achterveld, tja dat was een wel een domper, maar………een lekkere stroopwafel maakt weer veel goed. Groet, Han.
Ha ha, busje komt ‘niet’ zo!
Klopt Han, die stroopwafel was heerlijk!