Aan het begin van de wandeling staat een bord.
Van hout.
Met informatie.
Ik heb 226 kilometer gewandeld! Dat schiet op.
Ik ga verder.
Over bospaadjes.
En spoorwegovergangen.
Met korte slagbomen.
Op een bepaald moment moet ik naar links. En dan zie ik ineens, midden in het bos, een huis. Onverwacht. Op een prachtige plek. Verscholen. Bijna niet te zien.
Ik loop een klein stukje de tuin in (dat mag eigenlijk niet maar er is geen hek dus ik doe het stiekem toch).
Open, licht, ruimte, gras, schuur, zon, groot. Zomaar ergens. In een groot donker bos.
Dit zijn de momenten waar ik het voor doe. Mijn wandelingen. Om deze verborgen parels te kunnen vinden.
Na een tijdje genoten en gekeken te hebben ga ik maar weer verder. Want er is natuurlijk nog een hele wandeling te gaan.
Natuurlijk besef ik mij te laat dat ik vergeten ben foto’s te nemen. Zo onder de indruk was ik van de plek.
Er zijn meer afgelegen huizen in dit bos, maar geen daarvan is zo idyllisch als het eerste huis.
Op een gegeven is er geen markering meer. Maar als ik in het boekje kijk zie ik dat dat klopt.
Prima.
Hier hoort geen markering.
Geen probleem.
Dan maar even het kaartje erbij houden.
Ik loop een ander bospaadje in.
En kruis een weg.
Links staat een bordje met ‘Honing te koop’. Dat is niet de weg die ik moet volgen. Maar mijn honing is gisteren net opgegaan, dus zal ik niet even…?
Ja.
Ik ga naar links. Naar een boerderij. Waar honing verkocht wordt. Of, nee, de honing staat in een houten kast bij de weg. Een kast met klapdeurtjes.
Ik doe ze open. En kijk naar binnen.
En jawel! Daar staan een paar prachtige potten honing.
En een bakje voor het geld. Vijf euro per pot. Goh, dat is ook niet veel voor een pot honing.
Boven op de houten kast staat een tekst: ‘Dieven doorfietsen graag!!’
Jammer dat dat gebeurt.
Ik ga zitten.
Om te lunchen.
Als ik net mijn broodje aan het oppeuzelen ben komen er twee fietsers langs. Ze stoppen.
“De beste honing die ik ken,” zegt de man tegen mij. En hij pakt een pot honing uit het kastje en doet wat geld in het bakje.
“Wel jammer dat die gestolen wordt,” zegt de vrouw.
“De jeugd,” en ze zucht.
“Daardoor zijn hier al veel stalletjes verdwenen,” gaat de man verder.
De honing gaat in de fietstas en ze fietsen vrolijk weer verder.
Voor mij ook tijd om door te gaan.
Na vele bospaadjes opent het donkere bos zich en kom ik in een zee van licht en gele bloemetjes.
Jeetje, wat mooi! Zo zomers!
Naast de gele bloemetjes zijn er ook witte bloemetjes en klaprozen.
En natuurlijk weilanden.
En dan ben ik ineens in een klein schattig dorpje. Wilp heet het.
Waar een grote kerk staat met de tekst: Gereformeerde gemeenschap.
Gemeenschap?
Zit ik nog in de biblebelt?
In dezelfde Achterhoek van Ilse de Lange en de hardrockers?
Gek dat ik bij de Achterhoek altijd aan stoere ruige mannen met bier moet denken in plaats van aan een gereformeerde gemeenschap.
Ik vraag een vrouw of hier een terras in de buurt is. Om even te zitten. Want mijn hamstring doet weer vervelend.
Ze wijst met haar hand:
“Drie kilometer verderop is een heel mooi terras. Met ook een museum.”
Dat klinkt leuk!
Maar ja, drie kilometer extra lopen is toch wat te veel voor nu.
Als ik verder ga zie ik in de verte een oude toren van Deventer opdoemen. En verder niks.
Alsof het een middeleeuws dorpje is.
Wat een sensatie. Zo aan de oever van de IJsel. Met verder alleen maar weilanden.
Ik word nieuwsgierig.
Zou deze oude toren onderdeel zijn van een klein oud stadje? Van deze afstand lijkt het net alsof ik terug ga in de tijd.
Ik ben nog nooit in Deventer geweest.
Maar hoe dichter ik de stad nader, hoe meer gebouwen er naast de toren zichtbaar worden.
Gelukkig staat er vlak voor de stad nog wel een oude molen.
Ik ben nieuwsgierig en loop het erf op.
De deuren van de molen zijn open.
Binnen zijn twee mannen bezig met houtbewerken.
Grote boomstammen worden in plakken gezaagd en geschaafd.
Ze vertellen over houtbewerken en de molen. De machine werkt op de wind. Maar vandaag staat er niet genoeg wind. Dus hebben ze een extra machine.
Ze vertellen dat dit een museum is. Een klein museumpje.
Maar ze hebben het moeilijk, deze houtmannen. Want de gemeente wil de molen niet meer financieren. Ze verdienen te weinig met de verkoop van het hout.
“Een werkend monument. Wie wil dat nou niet!”, roepen ze uit.
Ik ga verder naar Deventer. Ik heb gelezen dat daar een pondje is die ik moet nemen om in Deventer te kunnen komen. En die vaart maar tot zes uur. En het is nu al half zes.
Dat wordt doorlopen.
Ik passeer een leuk terras aan het water waar een heerlijk biertje lonkt.
Maar nee, eerst even naar de overkant zien te komen.
Als ik bij de boot ben lees ik dat de boot de hele avond vaart.
Wat is dat toch met al die foute informatie op internet wat betreft het verkeer?
Nou ja, hij vaart tenminste.
En ik stap op de boot.
Het is een heerlijk boot tripje.
Het had van mij wel veel langer mogen duren.
Met de wind door mijn haren vaar ik over de IJsel naar de Hanzestad Deventer.
Aangekomen in Deventer zie ik dat dit echt een oude stad is. Met een gezellig levendig centrum.
Deventer is een van de oudste steden van Nederland. De plaats staat al in 9e-eeuwse bronnen van het bisdom Utrecht vermeld. In een oorkonde uit 877 wordt gesproken over zeven hoeven in Daventre portu (de haven Deventer). In 952 wordt Deventer in een schenkingsoorkonde van koning Otto I als stad vermeld.
Ik loop door naar het station om daar de trein terug te nemen naar Klarenbeek.
Vlak voor het station is er nog een bruggetje. Richting een park.
Het park heet Vogeleiland.
En er zijn allemaal grote kooien met bijzondere vogels.
Een groepje jongeren zit met biertjes op een trap. Ze kijken naar een papegaai die vrij rondvliegt naast een kooi met papegaaien erin. Ze proberen hem te vangen. Maar het lukt ze niet.
Later hoor ik dat deze papegaai inderdaad ontsnapt is en terug moet naar zijn kooi.
Maar erg is dit niet. Want ze mogen af en toe ook vrij rondvliegen.
Wat leuk dat dit allemaal kan.
Aan het eind van het eiland is een romantisch terras op een heuvel. Waar je met een trap omhoog moet.
Ik kijk wat voor mij uit. Oude huizen aan een singel.
Een jonge man op blote voeten met een peuter op zijn schouders komt voorbij.
“Pau pau,” roept de kleine peuter. Is ze aan het schieten?
Maar dan zie ik wat ze bedoelt.
Er staat een pauw op het dakje naast het restaurant.
Een attractie waar zijn kleine maar geen genoeg van lijkt te krijgen, vertelt hij.
“Er was eerst ook nog een mannetje, maar die is helaas onlangs gestorven.”
Na wat gespeeld te hebben met zijn kleine pakt hij haar weer op.
“Ik ga naar mijn vrouw. Die heeft eten klaar staan op een plekje in het stadspark hiernaast. Wij wonen hier vlakbij.”
En dan verdwijnt hij weer op zijn blote voeten met zijn peuter op zijn schouders.
Ik ga naar het station.
Weer een heel mooi verslag. Dat was een mooie route naar Deventer. Als je volgende keer tijd hebt, moet je wel even rondkijken hoor. Het is een heel mooie stad.
Groet, Ellen.