Ik zit met een man in café Zondag. In de Fahrenheitstraat. Mijn tas staat op de grond, tegen een stoel. We drinken thee. Er staan mooie teksten op de muren geschreven. Maar er ligt geen koekje op mijn schoteltje.
“Mijn buurt verloedert,” zegt de man uit het niets. Hij kijkt om zich heen of iemand luistert. Maar er zijn buiten het personeel om weinig mensen in het café.
” Er komen steeds meer buitenlanders in mijn straat wonen,” vervolgt hij.
Ik denk aan het woord ‘buitenlanders’. Mensen die buiten het land wonen. Mensen die buiten Nederland wonen.
“Ik voel me onveilig.”
Ik kijk hem aan. Hij is bloedserieus. Hij meent het.
“Maar… “, wil ik zeggen.
“Het is mijn wijk niet meer. Ik mis de Nederlanders.”
“Nederlanders? “
Ik veer op.
“Wat bedoel je met ‘Nederlanders’?”
Hij kijkt mij aan. Hij weet niet of hij nog verder durft te praten.
Hij ziet de laatste tijd geregeld groepjes donkere mensen bij elkaar staan. Die met elkaar praten. Dat vindt hij bedreigend. Vooral als hij er langs moet. En dat in zijn eigen straat.
“Heb je ze wel eens aangesproken, deze ‘niet Nederlanders’,” vraag ik?
Hij kijkt mij verbaasd aan. “Nee, natuurlijk niet!”
“Zou je eens moeten doen. Het zal een wereld van verschil maken.”
Dagen later wil ik vertrekken met mijn auto.
Helaas, hij start niet meer.
Ik open de motorkap en kijk glazig naar alle auto onderdelen waar ik niks van snap. Het schijnt dat je de accu zelf kan opstarten met kabels. Maar ja, waar is de accu?
Er komt een buurman aanlopen. Hij vraagt of ik problemen heb met de auto.
“Ja,” antwoord ik hem en vertel wat er aan de hand is.
“Wacht even,”zegt hij. “Ik ga even wat halen.”
Hij loopt naar huis en komt terug met wat gereedschap.
“Je accu moet worden opgeladen,”zegt hij.
“Ja,” zeg ik.
“Hier heb ik startkabels.”
Hij begint wat te rommelen onder de motorkap. Een vriend van hem komt langs: “He Mohammed, wat is er aan de hand,” vraagt hij?
“Motor start niet,” antwoordt Mohammed.
Een ‘Nederlandse’ straatgenoot verlaat zijn huis. Hij kijkt even sluiks naar ons tafereel en verdwijnt vervolgens. Hij heeft haast. En geen zin om ons aan te spreken. Dat begrijp ik. Ik heb ook vaak haast.
“Willen jullie koffie,” vraag ik de mannen?
“Nee, is niet nodig,” zeggen zij.
Na een half uur is het euvel opgelost. We lachen alle drie blij en ik rijd opgelucht weg naar mijn afspraak. Door mijn spiegeltje zie ik ze nog zwaaien.
En dat is de werkelijkheid!!