Een vreemd gesprek

Ik sta bij een tramhalte te wachten op de tram.

Het is koud. En ik ril.

Een kleine vrouw met een donkere huid en lang zwart haar komt aanlopen en kijkt strak mijn richting op.

Waarom weet ik niet.

Maar het voelt wat ongemakkelijk.

Ik doe maar alsof ik een vogel zie. En kijk geïnteresseerd naar een onbekende plek op een onbekende boom voor mij. 

Als ze bijna naast mij staat zegt ze ineens: “Hallo.” 

Ik schrik. 

Dat had ik niet verwacht.

Ik zeg “Hallo” terug. 

En het is stil.

Ik weet niet wat ik moet zeggen.

Ik ken haar niet.

“Ik ben in elkaar geslagen omdat ik bruin ben en nu ben ik blind,” zegt ze uit het niets.

Wat?

Wat zegt ze nou?

“Op mijn werk, door een man die niet van bruine mensen houdt,” gaat ze verder.

“Jeetje, dat is heftig,” zeg ik. 

Ze blijft mij strak aankijken.

“Ik kan geen kleine lettertjes meer lezen. Maar hij is nu heel lief voor mij.”

Stilte.

“Wie? Die man die je in elkaar heeft geslagen?”

“Ja.”

“Heeft hij zijn excuses aangeboden?”

“Nee, maar hij is lief,” herhaalt ze. “En hij zegt dat hij mij niet had moeten slaan.”

Nou, dat is dan wel een beetje te laat, denk ik bij mijzelf.

“Kunnen je ogen nog wel genezen?”

“Nee. Er is wat beschadigd in mijn hersenen, iets met bloedvaten.”

“Tsjonge,” zeg ik.

“Werk je nog?”

“Nee, ik zit in de ziektewet. Kan nu niet meer werken. Ik zie te slecht. 
Ik heb altijd in de zorg gezeten en ouderen verzorgd. Vijfendertig jaar. Maar dat durf ik niet meer aan want stel dat er wat met ze gebeurt door mij.”

Stilte.

“Ik dank god,” zegt ze en ze kijkt ernstig naar boven, “dat ik nog andere dingen heb. Ik heb nare dingen gezien in de zorg. Mensen die geen tong meer hadden.”

Mensen die geen tong meer hadden?

Het wordt steeds erger.

“Door kanker,” voegt ze er aan toe.

“Ach.”

Ik laat het beeld even op mij inwerken. Mensen zonder tong. 

Ze kijkt weer naar boven.

Haar relatie met god is schijnbaar groot.

De tram komt er aan. 

“Ik weet niet of ik genoeg op mijn OV chipkaart heb staan,” zegt ze.

“Het bedrag kan je bij het instappen op de automaat zien,” zeg ik.

“Nee,” zegt ze,”dat kan je niet zien.”

Misschien kan zij dat ook niet goed meer zien.

Ik stap in.

Zij stapt ook in en mompelt iets.

Dan gaat ze zitten.

“Ik ga een gebakken lekkerbekje halen op het Valkenbosplein.”

“Helemaal daar?,” vraag ik.

“Waarom geen visje uit jouw eigen buurt?”

Ze antwoordt niet. Het blijft stil. 

“Ik moet goed kijken waar ik uit moet stappen,” zegt ze,” want ik zie het niet meer.”

Ik vertel haar dat ze maar één halte na mij moet uitstappen.

“Weet ik,” zegt ze.

“Goed,” zeg ik.

Heb je kinderen?” vraag ik.

“Drie dochters. Maar ze wonen allemaal ver weg. Met hun man en kinderen. In Utrecht, Tilburg en Nijmegen.”

Ik verwachtte dat ze een exotisch land zou noemen, maar ze zijn allemaal binnen handbereik.

“Zie je ze vaak?”

“Bijna nooit,” zegt ze. 

“Ze wonen te ver. En ik wil ze met rust laten. Ze hebben een goede jeugd gehad en nu wil ik ze hun eigen leven laten leiden en ze niet lastigvallen. Ze hebben recht op een eigen leven. En ik wil ook geen problemen met hun man.”

“Hun man?”

Stilte.

“Dus je ziet ze niet vaak?”

“Nee.”

Ze kijkt weer omhoog.

“Zij verdienen hun eigen leven. Ik heb een mooie tijd met ze gehad.”

Heb je vrienden?” vraag ik.

“Nee, eigenlijk niet”, zegt ze.

“Of zussen, of broers?”

Ja, maar die wonen ver weg. Is te duur om naar mij te komen.”

“Waar wonen ze dan?

“Ze noemt een paar wijken in Den Haag.

“Maar dat is toch niet te ver? Dan kunnen ze toch met de tram naar je toe komen?”

Ze knipt met haar vingers.

“Is te duur.”

Er komen meer mensen naar de tramhalte.

“In de winkel waar ik boodschappen doe komen hele lieve mensen en daar heb ik altijd praatjes mee. 

En met mijn buurvrouw ook. 

Ik kom uit Suriname. Daar had ik een boerderij en een goed leven. We hadden kippen, varkens en koeien, maar ik heb alles verkocht.”

“Waarom dan?” vraag ik verbaasd.

“Ik wou meer van de wereld zien,” zegt ze.

“En mijn kinderen wou ik in een goed land laten opgroeien. Suriname kent veel armoede. Er zijn te weinig mogelijkheden.

Ik zou wel weer terug willen naar Suriname, maar de Nederlandse overheid heeft mij gezegd dat als ik terug ga naar Suriname ik na twee jaar mijn paspoort verlies en dan niet meer terug kan naar Nederland.”

Dat klinkt mij vreemd in de oren, maar ja, ik werk niet voor de overheid dus ik kan daar weinig over zeggen.

“Kan je dan niet af en toe op vakantie daar naar toe?”

Ze knipt weer met haar vingers. 

“Af en toe. Als ik echt terug zou gaan zou ik daar niet kunnen leven. Het leven is daar heel duur en je moet ook de ziektekosten betalen. 

Ik zou wel bij mijn zus kunnen wonen, maar voor de rest moet je toch geld hebben.”

“Kan je dan geen uitkering krijgen?”

“Een uitkering? Daar? Dat is vijftien euro per maand.”

Ik kijk naar buiten. Ik ben bij mijn bestemming.

Jammer. Ik had best nog wel wat meer willen horen.

Maar ik sta toch op en zeg haar gedag. 

Ze kijkt weer omhoog en zegt mij dan ook gedag.

Vreemde vrouw. Vreemd gesprek.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Meer informatie over hoe uw reactiegegevens worden verwerkt.

Discover more from Wandel door de straten van Den Haag

Subscribe now to keep reading and get access to the full archive.

Continue reading