Ik denk vandaag eens met de trein te gaan. Na de wilde milieustakingen van afgelopen donderdag in Den Haag, lijkt het me zinvol een steentje bij te dragen. En, als extraatje zal ik een berg werk kunnen gaan verzetten. Dus, voor mij geen auto vandaag.
Ik ga naar station Hollands Spoor. Dit station is onlangs gerenoveerd. De buitenkant van het station is oud en statig, maar de binnenkant, de gang die naar de perrons leidt, heeft altijd iets onheilspellends gehad. Als ik naar binnenloop zie ik dat het helemaal verandert is.
Het is mooi en aangenaam geworden met een café aan het begin. Niet meer de verlaten plek van de schimmige types.
Maar aangekomen bij het bord van vertrektijden blijkt er toch iets mis. Rode cijfers met plustekens kondigen onheil aan. En jawel, de treinen hebben vandaag vertraging. Ik kijk nog eens goed. En ontcijfer het woord Leiden. Er klinkt een stem. En dat woord.
Ik check mijn reisplanner. En lees het volgende:
De treinen rijden vandaag niet verder dan Leiden. Er worden bussen ingezet. Extra rijstijd: een uur.
Op zich zou je kunnen denken dat een uur meer of minder er niet toe doet. Zij het niet dat de trein mij sowieso een uur meer reistijd kost dan de auto. Waardoor ik nu in totaal vier uur extra reistijd met de trein heb. Daardoor verandert mijn middagbezoekje in een heuse dagbesteding.
Met drie zware tassen aan mijn arm.
Eenmaal in de trein zit ik naast een stinkend overvolle prullenbak. Er zijn twee aanwezige neusophalers, een appel-eter, een jongen met harde muziek, luidruchtig praters en een beller. Dit zijn toch niet de juiste omstandigheden om te kunnen werken?
Terwijl ik deze gedachten tot mij laat komen staar ik naar buiten om dan maar het landschap in mij op te nemen. Maar inplaats van te verdwijnen in een rustig staren wordt mijn blik gekruist door een snotverkouden overbuurman die ook uit het raam kijkt. De spiegeling van de ruit kent geen genade. Ik heb ongewild oogcontact met een wildvreemde neusophaler. Een geluid waar mijn haren recht van overeind gaan staan. Wat een ellendige wetmatigheid is dit.
Ik probeer in alerte toestand de hoek van mijn hoofd uit de dertig graden stand te halen. Maar bij een hoek van negentig graden kijk ik recht in mijn eigen gezicht.
Ik geef het op. Dan maar quasi geïnteresseerd naar het schermpje van mijn telefoon kijken.
Maar dat wordt al snel verstoord door het knappende geluid van de appel-etende medereiziger. Elke hap vult de ruimte. Er zitten pauzes tussen de happen, waarbij ik even kan ontspannen. Maar de materie wordt herkauwt. Elke keer weer.
Naast mij zit de jongen met oortjes. Die heeft zijn muziek zo hard staan dat ik meedijn op zijn boem boem.
De overstap in Leiden wordt een wild west sprint naar onbekende bestemming. Want, waar staat de bus? Voor, achter of naast het station? En hoeveel tijd heb ik nog?
Toch lukt het mij de bus te vinden en prop ik mij met mijn drie tassen in een overvolle bus. De stoelen staan zo dicht op elkaar dat er geen mogelijkheid is om te werken.
Zuchtend kijk ik uit het raam. Nu niet meer gestoord door de blik van een medereiziger, maar geen plek voor mijn laptop.
Halverwege de reis stopt de bus.
Er is een auto de sloot ingereden. We kunnen niet verder, want het is afgezet.