Er zijn wijken waar ik niet veel kom.
Zoals Benoordenhout.
Waarom eigenlijk niet?
Heel simpel.
Omdat het te ver is.
Echt?
Hm…
Dat valt toch wel mee?
Zo ver is het nou ook weer niet.
Misschien moet ik er dan toch maar eens naar toe.
Goed.
Daar ga ik dan.
Op naar Benoordenhout.
Ik begin bij de drukke Benoordenhoutseweg.
Een oude zwart grijze hond loopt mij voorbij.
Hij waggelt een beetje. Ik besteed er niet veel aandacht aan. Want ik ga naar rechts. Een klein rustig zijstraatje in. Weg van de drukte.
Daar staat een personenauto. Midden op straat. Ik kan er niet goed langs.
De motor is uit.
Een vrouw met zwart half lang haar loopt verdwaast om haar auto heen.
Ze spreekt mij aan in het Engels. Met een Frans accent.
“The dog is lost,” zegt ze.
“The dog?” zeg ik verbaast.
“Ja, de hond waar je net langs liep.”
“Oh.”
Ik kijk naar achteren.
Hij is al een eindje verder.
“It is not my dog,” zegt ze.
“But I need to find his adress.”
Ze heeft weinig tijd want haar auto staat midden op de weg.
Ik bied aan haar te helpen.
“Graag,” zegt ze.
“I will wait for you.”
Ik loop richting de hond en roep hem. Maar hij loopt verder.
Dat was wel te verwachten. Die hond kent mij helemaal niet.
Ik probeer hem te lokken met geluidjes.
Eerst lijkt hij mij niet te horen.
Maar na een tijdje stopt hij. Op grote afstand. En kijkt mij aan.
Ik probeer dichterbij te komen.
Maar dat is niet wat hij wil.
Hij draait zich om en rent weer verder.
Ik krijg die hond zo niet te pakken, denk ik.
Ik begin met roepen: “kom dan, kóm dan!”
Maar daar zit hij kennelijk helemaal niet op de wachten.
Want hij draait een slag en rent richting de drukke weg.
Ik schrik.
O jé.
Dat is niet de bedoeling.
Hij mag niet oversteken.
Want dan wordt hij vermorzelt door de auto’s.
Wat moet ik doen?
Het zweet breekt mij uit.
Ik ben geen hondenexpert.
Ik fluister, lok, praat op rustige toon, kom pasje voor pasje naar voren. Alsof ik iemand die op de rand van het dak staat moet weerhouden te springen.
Hij luistert. Blijft staan. Op de rand van de stoep. En beweegt niet. Stokstijf.
Ik hou mijn adem in.
Hij ook.
Beiden vol van adrenaline.
Ik ben nog maar enkele meters van hem verwijderd.
En vraag mij intussen af hoe ik hem het beste kan vastpakken.
Heeft hij een halsband?
Maar op dat moment begint de bovenlip van de hond te trillen.
Oei.
Dat ziet er niet goed uit.
Als hij nou maar niet die verdomde weg op loopt.
Ik sta stil. Ik moet hem niet bang maken.
Dan, alsof hij mijn schietgebedje heeft gehoord, draait hij zich om en rent terug naar het rustige straatje waar hij vandaan kwam.
De vrouw is inmiddels weg gereden.
Zou de hond daar wonen?
In die straat?
Ik loop ‘m snel achterna.
De hond kijkt naar mij. En twijfelt.
Hij lijkt niet op zijn gemak.
Dan rent hij weer terug naar de drukke weg.
Nee!
Ik doe het helemaal fout.
Een oudere man stapt van zijn fiets af.
Hij wil mij helpen.
We proberen hem allebei te lokken.
Maar dat is teveel van het goede.
En dan.
Helaas.
De hond schiet de weg op.
Ohhh!!
Ik doe snel mijn handen voor mijn ogen. Dit wil ik niet zien.
Een geplette hond.
Maar dan gebeurt er een wonder. Hij vindt een gaatje tussen alle auto’s die langs zoeven!
Hoe is het mogelijk.
En dan staat hij ineens op het groenstrookje midden op de weg.
Wat een mazzel.
Een jongere man stopt.
We kijken met z’n drieën naar het tafereel. We kunnen niks doen.
Terug gaan is geen optie voor de hond.
Dan zie ik een vrouw uit het bos opdoemen. Zij loopt snel over een bruggetje.
Zij ziet de hond. Hij ziet haar.
En dan rent hij in een streep de weg over. We krijgen alle drie bijna een hart verzakking.
Maar wonder boven overleeft hij ook deze oversteek.
Deze hond heeft een engeltje op zijn schouder.
We kijken elkaar aan.
Het is hem gelukt.
We kijken weer naar de overkant.
De vrouw geeft de hond een knuffel. Zij heeft haar hond weer gevonden. En hij zijn baasje.
Ze doet ‘m aan de lijn.
En loopt weg.
En kijkt niet meer naar ons.
“Die vrouw was op haar telefoon aan het kijken,” zegt de jongere man.
“Ze zag ons niet.”
“Asociaal,” zegt de oudere man.
“Er kan geen bedankje af.”
We babbelen nog wat na en dan loop ik verder.
Enkele straten verder kom ik zowaar de Française weer tegen.
“En?” vraagt ze met grote ogen.
“Hoe is het afgelopen?”
“Zijn baasje liep in het bos,” zeg ik.
“Hij is weer terecht.”
“O, gelukkig!” zegt ze.