Ik loop met trillende knieën naar de Sacramentskerk (zie eerder blog) om te kijken of hij er nog staat.
Als ik de laatste hoek nader vertraag ik mijn pas. Wacht met kijken. Draai mijn hoofd langzaam. Houd mijn adem in.
Maar gelukkig. Ik kan het nog even uitstellen. Want er zijn bomen. Waar ik niet doorheen kan kijken.
Dan loop ik nog een paar passen naar voren.
Heel voorzichtig.
En.
Ik houd mijn hoofd schuin.
Wel.
Niet?
Een stukje bruine romp. Wordt zichtbaar. Onaangetast. Tussen het bladerdek.
Ik jubel.
Gelukkig.
Hij staat er nog.
Opgelucht kan ik weer adem halen.
Maar, zijn laatste dagen zijn geteld.
De klok staat op één over half drie en wordt niet meer gelijk gezet.
Als ik dichterbij kom zie ik mannen heen en weer lopen. Ze zijn de kerk aan het ontruimen vermoed ik.
Ik loop door een hek naar binnen. En vraag de een van de mannen wat ze aan het doen zijn.
“We halen de kerk leeg,” zegt hij.
Hij vraagt mij waarom ik dat wil weten.
Ik vertel hem dat ik de afbraak van de kerk volg.
En het leuk zou vinden de kerk van binnen te zien. Hij heeft lang blond haar deze man. Met een hippe kralenketting om zijn pols. En praat met een dubbele tong.
“Kom maar,” zegt hij, “dan laat ik je de kerk zien. Ik ken de kerk goed want ik ben hier misdienaar geweest.”
Mijn hart maakt een vreugdedansje. Mag ik echt de kerk van binnen zien??Ik loop dankbaar met hem mee.
Ik kom in een reusachtige zaal. Met een glimmend houten gewelf, glas in lood raampjes, witte beelden, een marmeren altaar en nog veel meer.
En er ligt er heel erg veel rommel.
Oude wc potten. Buizen. Stenen.
“Het is een opslagplaats geweest,” zegt de man. “En nu zijn ze de rommel aan het weghalen. Hiervoor hebben er hippies in gewoond.”
Het orgel is ontmanteld. De pijpen zijn weg. En het toetsenbord is ook niet meer wat het geweest is.
“Alles gaat naar de vlakte,” zegt hij. “Ik probeer dit marmeren altaar nog te redden, maar ja.
Ook voor de grote klokken in de toren is nog geen plan,” zegt hij.
“Zou je die willen zien?”
Ik kan mijn oren niet geloven. Mag ik de klokken zien? Helemaal in de top?
“Ja graag,” zeg ik enthousiast.
We lopen omhoog, het eerste trappetje op. Daar begint het verval. Alles is vies en kapot.
Ik moet mij stevig vasthouden aan wiebelige houten leuningen waar ik niet zeker van weet of ze zullen afbreken.
Er volgen eindeloos veel van dit soort trappetjes. Bezaaid met korsten van duivenpoep en duivenlijken. Ik durf bijna niet te kijken. En niks aan te raken.
“Houdt je goed vast,” zegt hij nog.
Eindelijk komen we boven.
Een grote lichtzee omarmt ons. En vier indrukwekkende grote klokken lachen ons toe. Wel vol met duivenpoep.
“Ze doen het nog hoor,” zegt hij lachend en hij laat met een flinke zwaai aan de klepel de klokken horen.
Wat een geluid.
Ik bons daar bijna weg.
Ik houd mijn handen voor mijn oren maar wil eigenlijk het geluid opnemen. Helaas begint hij er doorheen te praten.
Dan maar door de raampjes kijken. Wat een uitzicht! Zelfs de zee kan ik zien.
“We zitten bijna op honderd meter hoogte,” zegt hij. Wat zonde dat dit er binnenkort niet meer is. Dat niemand meer van dit uitzicht kan genieten.
Dan lopen we terug. Een verdieping lager hangen stalen draden. Die vastzitten aan de klokken.
“Die gebruiken we voor verschillende diensten,” zegt hij. “Aan die draden kan je trekken. En dan gaan de klokken luiden. Elke dienst heeft zijn eigen klok.”
Hij somt ze op. Maar dat gaat iets te snel voor mijn vandaag wat trage hersenen.
We lopen weer naar beneden.
“We hadden ook een wekelijkse soos,” vertelt hij verder. In het bijgebouwtje. Hij probeert de deur van het bijgebouwtje te openen maar die is op slot.
Dan maar niet.
“Woensdag gaan ze beginnen,” zegt hij. Dan wordt de toren platgedrukt en neergehaald. En later komt de rest.”
“Gaan deze houten deuren ook kapot,” vraag ik hem?
“Ik weet het niet,” zegt hij.
Ook lopen we langs een biechthokje.
“Vindt je het erg,” vraag ik hem? “Dat alles weg gaat?”
“Niet meer,” zegt hij.
Hij praat onduidelijk. Ik kijk naar de twee samengeknepen lege bierblikjes op de grond en de derde in zijn hand.
“Woensdag gaan ze beginnen.”