Het is warm. Nee, het is heel warm. De wind is gaan liggen. Wolken pakken zich samen. Zou het gaan regenen?
Buiten op het pleintje is het lekker. Een aangenaam briesje zorgt voor wat verkoeling.
Ik kijk naar de kleurige letters van Pizza Panino. Blauwe stipjes cirkelen paarsgewijs in het rond.
Het is avond.
Mijn overbuurman is naast mij komen zitten. Hij heeft het warm. En lacht. Het is een vrolijke man.
Hij heeft er voor gezorgd dat wij een plastic afvalcontainer in de straat hebben staan.
Ik bedank hem daarvoor.
“Zo leer ik tenminste wat mensen kennen,” zegt hij.
“Ik ken zo weinig mensen hier”
Ik weet niet wat ik hierop moet antwoorden.
Een Pools sprekend paartje loopt langs.
“Ik ben twaalf jaar weg geweest,” gaat hij verder.
“Eerst een paar jaar in Denemarken. Maar toen overleed mijn moeder. En kort daarna werd mijn vader ziek. Dus ben ik maar weer terug gegaan om voor mijn vader te zorgen.”
Hij wiebelt heen en weer. Een mug zoemt om ons heen. Ik heb jeuk op mijn rug. Een jongen met oortjes komt langs. Hij telefoneert.
”Begrijp je mij dan niet,” zegt de jongen tegen zijn oortjes?
Hij heeft slippers aan en spuugt af en toe op de grond. Ik hoor het woord ‘kanker’. Hij leunt tegen een paaltje. Als ik achterom kijk sloft hij weg.
“Ik had mijn woning verhuurd aan een vriend, “ gaat de man verder.
“Ik heb zeven jaar bij mijn vader gewoond om hem te kunnen verzorgen. In het ouderlijk huis.”
Ik kijk de man aan. Jonger dan vijftig schat ik hem niet. Dat is een hele klus, intrekken bij een ouder op die leeftijd en hem dan ook nog fulltime verzorgen.
Hoe zou hij dat doen met zijn werk?
“Toen hij was overleden ging ik weer terug naar mijn eigen huis.”
Hij kijkt op zijn telefoon. “Oh, ik moet terug, het eten moet uit de oven!”
Een meeuw staat op de nok van een dak en mekkert wat.
Een groepje hangjongeren praten luid met hun net ontwikkelde stem.
Tegenover mij zitten twee mensen op de trap van hun portiekwoning.
Iedereen trekt naar buiten. Dat is wat warm weer doet.
Een auto zoeft langs. De koplampen schijnen fel in mijn gezicht. Hij rijdt een rondje. Op zoek naar een parkeerplaats. Dat wordt erg lastig op dit tijdstip.
De twee mensen van de trap pakken hun fiets en vertrekken.
De Turkse buurtsuper is nog open. Zal ik een ijsje halen? Een beetje vreemde tijd misschien voor een ijsje? Het wordt langzaam donker.
Het groepje jongeren is net naar de winkel geweest en hangen nu bij Pizza Panino. Ze praten niet meer hard.
Het is elf uur.
Buiten ontmoet je elkaar.
Wij kennen dat fenomeen niet. Het heeft iets moois, die straatontmoetingen.
In zuidelijke landen is dat gewoon. Daar heb je hangouderen, hangjongeren, hangkinderen, hangstelletjes.
Die praten. Spelen een spelletje. Lezen. Kussen. Of staren voor zich uit.
Uit onderzoek blijkt dat sociale contacten goed voor je zijn. Misschien zouden wij ook eens wat meer buiten moeten hangen.