En daar gaan we.
Met enkele bekende en onbekende gezichten. In totaal vier personen. Mijn eerste georganiseerde intuïtieve groepswandeling. We zullen de route volgen die ik gevonden heb. Maar er is ruimte genoeg voor verandering, afdwalen of wijzigen van de koers.
Ook heb ik besloten niks uit te leggen of geschiedenisleraar te spelen. Belangrijk is om de omgeving in je op te nemen en je vrij te voelen. Als een zwerver in je eigen stad. Dingen te zien waar je normaal niet op zou letten.
Als we beginnen gaat het regenen.
Ik heb mij van tevoren afgevraagd wat je doet bij een georganiseerde wandeling als je weet dat het gaat regenen.
Neemt iedereen dan een paraplu mee? Doe je een regenpak aan? Annuleer je de wandeling?
Ik weet het niet. En besluit het aan het lot over te laten.
En jawel. Bij de eerste passen die we doen worden we al helemaal nat.
Het plan is om via de Trekvliet naar Binckhorst te lopen.
Een paar ganzen steken over. In de verte staan twee doorweekte wandelaars.
Toch lijkt het mij leuk even af te wijken van het plan.
We maken een omweg via de grote theepot en de stoel aan de Noordpolderkade .
Een van de deelnemers merkt op dat de stoel geen stoel is maar een gebroken tafel. En dat er ook twee boterhammen naast liggen.
Theedrinken in een multiculturele wijk als het Laakkwartier lijkt mij voornamelijke een sociale aangelegenheid. Een stromende theepot die zegt: iedereen is welkom, er is genoeg thee voor allen. En een stoel om op te zitten.
Maar nee! Dit beeld symboliseert precies het tegenovergestelde. Met zijn gebroken tafel, boterhammen op de grond en een theepot die maar blijft stromen.
‘Echtelijke Ruzie’ heet het werk van Jo Klingers.
Zo zie je maar dat je een beeld op meerder manieren kan interpreteren.
Al snel blijkt dat enkele deelnemers mij van alles kunnen vertellen over Den Haag en wat we tegenkomen. En voordat we het weten zitten we verwikkeld in allerlei interessante gesprekken over wat we zien.
Zo lopen we in het Cromvlietpark (Rijswijk) langs een muurtje.
“Dit is een slingermuurtje,” weet een van de deelnemers te zeggen.
“Ook wel slangenmuur, zigzagmuur of fruitmuur genoemd.”
Hij vertelt dat bij zo’n muur de zuidkant wordt gebruikt voor het planten van fruit. Door de vorm van de muur, die in een slinger loopt, staat het fruit uit de wind. Ook creëer je door de vorm van de muur een micro-klimaat, waardoor het warmer is.
Er staan bramenstruiken, druiven, groenten en bloemen.
De samenstelling van ons groepje is gevarieerd.
Er is een tekstschrijver, een componist (dat ben ik zelf), een meubelmaakster, en een beeldend kunstenaar/betekenisvol meubelmaker. We praten over van alles. En voor we het weten zitten we zo in onze verhalen dat we de omgeving vergeten.
Gelukkig heb ik van te voren een plan gemaakt.
Langzaam stopt de regen en maakt hij plaats voor de zon. Het wordt aangenaam. Onze natte kleren drogen op.
Na nog wat wandelen komen we aan op het bedrijventerrein Binckhorst.
Daar staat een grote picknicktafel: de‘High Tea Table’ in de Saturnusstraat.
De High Tea Table’, op zijn Haags ook wel de ‘Gâhwe High Tea Table’ genoemd is een uitvergrote picknick tafel. Zitten aan deze tafel geeft een nieuw perspectief op de wereld.
Vorstelijk en op hoogte kun je een drankje drinken en een praatje maken. De tafel is een ontwerp van Starling Structures uit de Cabfab (Caballero fabriek) en kunstenaar Daan den Houter.
Een echte verbindings- en ontmoetingsplek.
Klimmen op eigen risico, dat staat er wel bij.
Maar het kan de mannen niks schelen. Lenig klimmen zij naar boven en gaan tegenover elkaar zitten.
Het zou zo een beeld uit een film kunnen zijn. Misschien een leuke picknickplek voor een volgende wandeling?
Aan de overkant staat wat kruid bij een boom, ‘Bijvoet’, zegt een deelnemer.
Ik maak er een foto van. Grappig dat zijn voet erbij staat.
Hij weet te vertellen dat dit kruid vroeger voor voeten werd gebruikt als die moe en pijnlijk waren. Je stopte het in je schoenen.
Interessant.
We lopen verder.
Een andere deelnemer weet veel van de buurt. Hij is hier opgegroeid. En woont zijn hele leven al in Den haag.
Als we in de Saturnusstraat zijn, zegt hij ineens dat hij ook gedichten schrijft. Hij vertelt dat hij eerst sociaal werker was.
“Maar op een bepaald moment veranderde mijn leven. En daar heb ik een gedicht over geschreven,” zegt hij.
We vragen hem of we mogen filmen als hij het gedicht gaat voorlezen.
Eerst aarzelt hij, maar dan geeft hij toch toe.
De schrijver filmt.
Hij leest een prachtig gedicht voor ergens in een steegje. Zomaar, zonder dat we dat hebben bedacht kijken we naar een spontane street-perfomance.
Ik raak ontroert. Dit is bijzonder. Dat deze wandeling dit teweeg kan brengen. Ik maak er een muziekje bij.
LAAKKADE
Ruimte, wijd
Rechte lijnen
Hoeken, roest
Koud staal
Torent boven mij uit
Miezer, krijsende meeuwen
Cirkelen rubber ritmisch
Over kinderkopjes
Patroon van golven
Bedwongen door wind
Guur, gebroken ruiten
Hal, hol, donkerblauw
Oranje grijs, licht, rust
De geur van vuren
Lijm en zweet
Zaterdag
En ik was thuis
Johan van der Wiel
Ik vraag hem hoe het kan dat hij het over de Laakkade heeft. Want die is namelijk in het Laakkwartier en wij staan hier in Binckhorst.
“Goede vraag,” zegt hij!
“De school van mijn opa heette Laakkade en was ook aan de Laakkade. Maar mijn jeugdherinneringen bestaan grotendeels uit het water, de kinderkopjes, de hijskranen, oude gebouwen van de Binckhorst. Herinneringen kloppen vaak niet met de eigenlijke plek. Zo ook met dit.”
“Aha,” zeg ik.
We lopen verder naar de Caballero fabriek.
Die blijkt helaas dicht te zijn.
Maar Mamma Kelly, tegenover de Caballero fabriek is wel open.
Na het bekijken van dit restaurant (in een oude ketelfabriek), blijkt er behoefte te zijn aan ‘even ergens zitten.’ We besluiten naar de kade te lopen en bij bierbrouwerij Kompaan in de Saturnusstraat te gaan zitten.
Buiten is het plan. Maar alle tafels en banken zijn nat. Gelukkig komt er iemand aan om ze droog te maken.
Daarna gaan wij zitten. En proberen zoveel mogelijk afstand tot elkaar te bewaren.
Twee biertjes en tien bitterballen verder stappen we weer op.
Ik had in eerste instantie een andere route in mijn hoofd om terug te lopen. Maar omdat het al een wat later is dan gepland, besluiten we de kortste route via de Binckhorstlaan te nemen.
Ook daar zien we nog een paar verrassende dingen.
Graffiti.
En meubelmakerijen.
We lopen werkplaatsen in en maken praatjes met enkelen.
Iedereen heeft wel wat te vertellen.
Als we teruglopen vertel ik over mijn behoefte aan openbare toiletten in Den Haag.
“Als je nou een logo ontwerpt voor een sanitaire stop,” zegt een van de deelnemers.
“Dan kan je een kleine plaspauze houden bij mensen die zo’n sticker op hun raam hebben.
En die zou je weer kunnen verwerken in een wandelkaart.”
Ik vind dat een ontzettend goed idee.
Ik moet denken aan de ‘uutbloashuuskes’ in het oosten van ons land. Kleine mini huisjes bedoeld om tijdens het wandelen of fietsen wat te rusten, te eten of te drinken. Een kleine bijdrage stop je dan in een pot.
In mijn wandelingen zou ik het uitblaashuisjes willen noemen. De plekken waar je kan plassen, ‘uit blazen’ , op je wandeling.
Als we bijna op het einde van de wandeling zijn vertelt een deelnemer mij dat het begrip ‘intuïtieve wandelingen’ al bestaat. Hij vertelt over een Franse beweging die de stad Parijs in de jaren vijftig anders in kaart wou brengen.
Niet de gebaande paden volgen maar via je intuïtie nieuwe wandelroutes ontdekken. En vastleggen. Om een alternatief wandelplan van de stad te krijgen.
Ik heb het artikel gevonden wat hierover gaat. Dérive heet dit. Het verwoordt mooi mijn manier van wandelen.
Dérive, intuïtief wandelen.
De Théorie de la dérive is de theorie van het ronddolen, het lukrake zwerven door en afwalen in een stad met de uiteindelijke bedoeling deze te herscheppen. “Eigen aan dit zwerven is een speels-constructieve houding en aandacht voor psychogeografische effecten. Heel anders dus dan de klassieke noties van reizen en wandelen.” (Guy Debord, 1958, in Etcetera, nr. 99)
Het gaat dus om een techniek, een experiment, dat kadert binnen de avant-garde esthetiek van het situationisme, met Ivan Chtcheglov (Gilles Ivain), Guy Debord,… als creatieve breinen. Het doel van de beweging van het situationisme was om nieuwe ‘situaties’ te scheppen die de op spektakel gerichte consumptiemaatschappij uit het strakke, fantasieloze keurslijf kunnen halen. De kunst moet op zijn kop gezet worden (verdraaiing, Détournement) en iedere vorm van routine doorbroken.
Een aspect van dit breken met de routine is het radicale veranderen van de verstedelijkte samenleving. De architectuur van onze urbane cultuur, zo redeneerden de situationisten, houdt te weinig rekening met het emotionele aspect. De dérive, het ronddolen, is de ideale manier om af te rekenen met dit gebrek aan emotie.
Het onbewuste, intuïtieve dwalen langs bewust willekeurige paden in de stad, roept bij de wandelaar een reeks nieuwe gevoelens, associaties en gedachten op. Die kunnen vervolgens op een eigenzinnige manier in kaart gebracht worden, zodat een alternatief grondplan van de stad ontstaat. Dit grondplan geeft de invloed weer van de geografische omgeving op de gevoelens van de wandelaar. Het is letterlijk een ‘geografie van zijn psyche’, of psychogéographie.
De kunst van het dolen als zodanig wordt voor het eerst aangehaald in Een model voor nieuwe stedenbouw (1953) van Ivan Chtcheglov, een tekst die aan de basis van het situationisme ligt. Hij presenteert de dérive als een concept dat doet denken aan de flaneur van Walter Benjamin: “Een tocht door een landschap waar droom, mythe en werkelijkheid één zijn geworden.” De architectuur van de stad ten slotte moet een afspiegeling worden van deze veranderde opvattingen.
Guy Ernest Debord publiceert vervolgens het artikel Théorie de la dérive (Internationale Situationniste nr. 2, 1958) dat een concretere voorstelling geeft van de omvang van het experiment. Hij haalt eerst en vooral een studie aan van Chombart de Lauwe (1953), die de bewegingen beschrijft van een studente gedurende één jaar in het 16e arrondissement van Parijs. Ál deze bewegingen vertonen een min of meer constante driehoek met als hoeken de hogeschool waar ze studeert, haar woonplaats, en die van haar pianoleraar.
De bedoeling van Debord is om deze driehoek van geroutineerde handelingen waar we allen min of meer in vastzitten, te doorbreken. Het ronddolen wordt ons hulpmiddel. Een ideale manier om de dooltocht uit te voeren is in groepjes van 3 of 4 personen met een gelijkgestemd ‘bewustzijnsniveau’, met als gemiddelde duur ongeveer een dag. (Al is de duur louter statistisch.)
In het ruimtelijk gebied waardoor men doolt is vooral het vertrekpunt belangrijk. Bij een individu is dit de woonplaats, bij een groep een op voorhand afgesproken punt. De maximale grootte van het doolgebied beslaat een grootstedelijke regio. Een mogelijke leidraad bij het uitvoeren van een geslaagde dérive is de suggestie van de ‘mogelijke afspraak’. De wandelaar heeft een afspraak met iemand die hij misschien niet eens kent, en die zoektocht voert hem naar voordien onbekende terreinen. Misschien knoopt hij in tussentijd gesprekken aan met andere mensen die hij nog nooit ontmoet heeft, of komt hij ’toevallig’ de persoon tegen die zijn mogelijke afspraak belichaamt…
“De mogelijkheden zijn onuitputtelijk” (Debord, 1958, in Etcetera, nr. 99) Maar het eindresultaat, of de droom van een resultaat die aan de dérive ten grondslag ligt, is de volgende: “Ooit zal men steden bouwen om in rond te dwalen. Mits een paar relatief kleine ingrepen kunnen we hiervoor bepaalde zones gebruiken die nu al bestaan. En bepaalde personen die er nu al zijn.”
De echo van de dérive vinden we bovendien terug in Debords Mémoires, een jaar later gepubliceerd (1959). Het boek is opgebouwd uit fragmenten, bestaande uit poëzie, tekstflarden van allerlei oorsprong, filmscripts, schilderijen van collega Asger Jorn, reisverhalen, kleurrijke lijnen die willekeurige verbindingen aanbrengen… Ook dit boek presenteert een reeks ‘gevonden’, verwrongen en gerecombineerde materialen en kadert daarom perfect binnen de geest van de dérive en de détournement die zo eigen is aan het situationisme. Een regel die dit weergeeft: “Here’s where all the tangled roads meet.” (Marcus, p. 128)
Debord zelf voerde het experiment meermaals uit met zijn mede-situationisten. En tot op de dag van vandaag wordt met de door de situationisten gecreëerde idee van het afdwalen op kunstzinnige manier geëxperimenteerd. De hedendaagse kunstenaars Jochen Roller en Martin Nachbar bijvoorbeeld, presenteerde in het Leuvense Stuk in 2005 een project dat zich baseerde op de theorie van de dérive. Een jaar lang onderzochten ze vier steden: Berlijn, Tel Aviv, Brussel en Zagreb. Martin Nachbar publiceert zijn ervaringen in het tijdschrift Etcetera (editie 23, nr. 99) Onder de titel: “Hoe word ik een indringer of: hoe maak ik een scheur in de kaart.”
Nachbar vertelt hoe hij op de duur de stad begint te zien als een ‘ingewikkeld web van belangen en begeerte.’ De bedoeling is om deze gevoelens te volgen en op die manier een scheurtje te maken in het stadsplan, in functie van een breder choreografisch proces. Een scheurtje waar voorbijgangers ‘doorheen zouden glijden of vallen zoals Alice door de put in Wonderland belandde’. Starend naar de oorspronkelijke kaart ontstaat plots een nieuw, denkbeeldig plan van de stad, met een nieuwe, gevoelsmatige betekenis.